(It's in Dutch, sorry)
‘Wat een bloedeind’ weet ik er nog uit te kramen terwijl ik tegen de leuning van de Sanjō Ohashi brug in Kyōto uithijg. Onder de brug, langs de oevers van de Kamo rivier, klinkt muziek van meegebrachte gitaartjes en zitten groepjes mensen heerlijk te recreëren op een kleedje in de zon. De zon, die schitterde van afwezigheid op veel momenten tijdens de afgelopen 532km. Maar nu ik hier sta is ‘ie er eindelijk in z’n volle glorie. Ohw de ironie……
Toen ik in 2018 de Nakasendō (563km) voltooide als FKT (Fastest Known Time) had ik nog geen idee dat die route onderdeel uitmaakte van de beroemde Gokaidō, oftewel de 5 routes die in de Edo periode de meest belangrijke plekken in Japan met elkaar verbonden. Maar terwijl ik aan het rondneuzen was op zoek naar iets te lopen in een jaar waarin zo’n beetje alle wedstrijden gecancelled worden kwam ik er dus achter dat naast de Nakasendō, ook de Tōkaidō de steden Tōkyō en Kyōto met elkaar verbindt. Dit keer niet via de bergen van Nagano, maar via de kust. En dat betekent: meer asfalt, minder natuur. U begrijpt, ik was snel enthousiast.
Ik vond een aantal verschillende versies van de route tijdens m’n voorbereidende werkzaamheden en zag dat vroeger, in de Edo periode, men de boot nam vlak voor Nagoya om aan de overkant te komen. Aangezien ik lopen doorgaans leuker vind dan varen besloot ik echter ook dat stuk lopend te overbruggen. Meer kilometers weliswaar, maar anders zou ik toch een beetje het idee hebben dat ik aan het smokkelen was. Kleine spoiler alert: toen ik eenmaal door het industriële niemandsland deze omweg aflegde heb ik die keuze wel een paar keer vervloekt.
Maar laten we terug gaan naar waar alle wegen van de Gokaidō uiteindelijk heen leiden: Nihonbashi in Tōkyō. Aangezien we na m’n loopje een vakantie hadden gepland in het Zuid-Westen van Japan besloot ik dit keer vanaf Tōkyō naar Kyōto te lopen in plaats van andersom. Scheelt weer een kaartje voor de shinkansen. De start had ik al lang vantevoren gepland op 29 April om 5 uur ‘s ochtends. Omdat dat nu eenmaal de eerste dag van een vakantieweek is hier. En ons bin zûnig op de vakantiedagen heh?!
Naarmate de dag van de start dichterbij kwam leek het weer slechter en slechter te worden. Een verdwaalde tyfoon die boven de oceaan was blijven hangen zorgde voor een hele reeks aan hysterische weersvoorspellingen achter elkaar. Heel even heb ik getwijfeld om de start uit te stellen, maar ik besloot het er toch op te wagen en dus stond ik om 4:55 klaar op de brug. Klaar voor……ja voor wat eigenlijk? Het mooie aan dat lange lopen vind ik nou juist dat je voorbereid moet zijn op alles, maar uiteindelijk weinig gaat zoals je gepland had. Dus je kan wel bedenken dat je een X aantal kilometers per dag gaat lopen maar je moet nog maar zien of dat lukt. Of dat je dus lekker veel korte broeken en t-shirtjes in je tas hebt zitten terwijl je beter had kunnen investeren in een goede paraplu en een paar lieslaarzen om door de stromende regen te waden. Want regenen deed het die eerste dag.
Van heel zachtjes bij de start, tot net wat harder tijdens de lunch, tot een wolkbreuk tijdens het avondeten en een heuse déluge als toetje. Zo eentje waarbij je geen hand meer voor ogen ziet aangezien je met een headlight loopt waar al die druppels dus keihard tegenaan kletteren en je lichtbundel transformeren tot een soort psychedelische lasershow. Maar het was dag 1, dus van plannen aanpassen wilde ik niks horen. En dus liep ik door totdat ik een acceptabel aantal kilometers had (128.7km) en de hoogste berg (helemaal vlak is de Tōkaidō helaas niet) achter de rug had. Zo, 1-0 voor mij!
We hadden dit keer een medium maatje camper gehuurd, een busje met een achterkant die je kunt ombouwen van eethoek naar bed en weer terug. Dus overdag was het m’n rijdende buffet en ‘s nachts m’n mobiele hotel. En dat alles mogelijk gemaakt door chauffeur, cateraar, hotelier en meesterincasseerder van mijn slechte buien: Koen. Op vooraf afgesproken punten – de man had uiteraard weer een excelletje gemaakt met alle parkeerplaatsen, supermarktjes, fotomomentjes – zag ik hem. Meestal maar voor heel even (Nee ik hoef niks…) en soms voor wat langer (Ik wil niet meer naar buiten. Buiten is boos op mij!) Maar zonder hem zou het toch een stuk minder aangenaam zijn. En dus rolde ik het mobiele hotel weer uit op dag 2 en kon ik een nieuw vakje afstrepen op m’n weer-bingo-kaart: bloedhete zon en keiharde wind. Tegen.
Om het feest compleet te maken loop ik vandaag ook als een stijve Harry, met name door m’n achillespezen die omstebeurten een dikke middelvinger naar me opsteken. Zou ik ook doen hoor, als ik m’n achillespees was. Sterker nog, ik was al jaren eerder afgescheurd. Zoek het effe lekker uit met al dat geren joh! Maar ook op dag 2 zit er nog een hoofd op dat blijft herhalen: minder dan 100km is geen optie. En dus loop ik, medium-rare gebakken van de zon en compleet uit m’n vestje geblazen door de wind 100.3km tot net voorbij Fujieda. Lekker puh.
De route is tot nu toe nog niet iets om een lyrische roman over te schrijven. Dat wat ik ervan heb kunnen zien was voornamelijk stoep, stoplicht, vluchtstrook en heel af en toe een leuk straatje waar je even niet hoefde op te letten of je van je sokken werd gereden door een auto of – nog veel gevaarlijker– een moeder met haar kinderen op een elektrische fiets. Een mamachari noemen ze dat hier. Een moordwapen zeg ik je. Maargoed, ik wilde asfalt dus ik krijg asfalt. En dat gaat me op dag 3 eigenlijk bijzonder goed af. Na achilles-gate van gisteren lijkt het vandaag alweer iets meer op lopen en heb ik er zowaar weer lol in. Het rommelt wel al een tijdje boven m’n hoofd en er vallen wat druppels naar beneden. Maar ik heb er – wellicht naïef – vertrouwen in dat het daarbij blijft.
NIET DUS! We kunnen de weer-bingo-kaart er weer bijpakken en op zoek gan naar het vakje ‘what-de-fuck-is-dit-voor-een-hysterische-onweersbui met donkerpaars tot zwarte luchten, blikseminslagen elke 5 seconden en een wolkbreuk waar dag 1 nog een minderwaardigheidscomplex van krijgt.’ Als je dat vakje vindt kun je ‘m bij dezen afstrepen. Gelukkig ren ik net op tijd de FamilyMart in waar Koen geparkeerd stond als de medewerker daar de automatische schuifdeuren deuren barricadeert nadat er een paar liter hemelwater naar binnen hoosde. Het gaat zo hard tekeer buiten dat zelfs de 5 meter terug naar de auto te ver lijken, dus we wachten de onweersbui maar af en kijken welke heerlijke magnetronmaaltijd we zo gaan verorberen (voor de nieuwsgierige lezer: het werd donburi voor mij en tonkatsu voor Koen)
Na een uurtje lijkt het ergste voorbij, zit het eten erin en besluit ik er nog een paar kilometer bij te sprokkelen. Die avond loop ik door een rustige straat met rijstvelden. En in die rijstvelden wonen kikkers. Heel veel kikkers. En als je daar dan langs loopt zorgt dat voor een heel mooie (doch luidruchtige) soundtrack. Gratis en voor niks, geen Spotify Premium voor nodig. Ik loop door tot vlak na een rottig stuk met oude keien. Van die keien die er in de Edo periode al lagen en waarvan ik alleen maar kan hopen dat niet de hele route daaruit bestond want dan begrijp ik werkelijk niet dat iemand het ook maar in z’n hoofd zou halen om de reis te wagen. Nougoed, ik had ze maar mooi achter de rug en had weer 114.9km op de teller.
Ondertussen waren de middelvingers van m’n achillespezen nog iets stelliger geworden en besloot ik ze de mond te snoeren met een paar stukken KT tape. Vakkundig opgeplakt aan de hand van een Youtube tutorial. Er staat ‘extreme’ op de verpakking van de tape en dat verwijst klaarblijkelijk naar de moeite die je moet doen om ‘m later ook weer te verwijderen zonder dat je de eerste paar huidlagen meetrekt (ik was de babyolie vergeten dus het werd ouderwetsch tanden op elkaar en trekken maar) Maar het spulletje zorgde er wel voor dat ik nog steeds vooruit ging. Langzaam en lelijk. Maar ik liep wel.
En over lelijk gesproken: dat stuk waar anderen de boot pakken en waar ik besloot wat extra kilometers te lopen. Nou dat is wel echt het walhalla als je van eindeloos lange, rechte, drukke wegen met bergen grind en afval op de vluchtstrook houdt, af en toe onderbroken door megalomane bruggen waar de wind zo hard waait (nog steeds tegen, elke dag tegen) dat je je pet achterstevoren moet zetten als je niet wil dat ‘ie in het water onder je belandt. En dan precies dáár natuurlijk moeten piesen met geen bosje in zicht (het is opgelost, lang leve de trucker-stop zolang je maar geen smetvrees hebt)
Als je zo lang onderweg bent hou je je bezig met vreemde dingen. Bijvoorbeeld reclameborden. Proberen te ontcijferen wat erop staat om je Japans een beetje op te poetsen. Nou was er geen kennis van de Japanse taal nodig voor het bord dat ik nooit meer zal vergeten: eentje van een love hotel op dit stuk industriële hemel met als meest populaire kamer eentje met een gynaecologenstoel in een kek koeienprintje. Ik bedoel, wat voor soort meisjes willen überhaupt met je mee naar dit hemeltergend lelijke stukje wereld?! En dan ook nog in zo’n stoel gesmeten worden……Ik ben nog steeds bezig om dit een plekje te geven.
Met nul zin om ook maar een stap verder te zetten dan mijn eigen arbitraire 100km-regel vandaag en met twee inmiddels fikkende achillespezen liet ik deze schizofrene wereld van liefde en lelijkheid achter me en wist ik dat ik Koen een paar kilometer verderop zou zien. Ik had inmiddels gierende honger en dacht dat we nog een onigiri in de koelkast hadden liggen. Dat is perfect loopvoer: een rijstbol met vulling naar keuze, ik ben fan van de tonijn versie. Je voelt ‘m al aankomen natuurlijk, die rijstbol lag niet in de koelkast. Ik had ‘m verzonnen. En dat was de schuld van Koen, dat is logisch. Fast forward een paar scheldtirades (ik loop me helemaal de fuckblubber en dan krijg ik niet eens wat te eten) en wie komt daar een paar straten verderop om de hoek zeilen?! Juist. Met een onigiri tonijn. Vers gehaald bij de konbini, nog lekker koel. Ik heb later dankjewel en sorry gezegd. Echt waar.
Aangezien ik gisteren exact op 100.00km gestopt was met lopen (op een super random plek waar Koen eigenlijk helemaal niet kon komen maar als iets in m’n kop zit…) had ik nog 88.5km te gaan tot de finish. Zoals elke nacht sliep ik ook die laatste nacht beroerd. Niet omdat ik niet moe was, maar omdat elke aanhechting in m’n onderlichaam zo’n zeer deed dat ik letterlijk niet langer dan een paar minuten kon blijven liggen. Ondersteboven, achterstevoren, zitten, staan en dan ineens was het alweer 4 uur en tijd om aan het laatste stukje te beginnen. Aan de ene kant blij dat ik niet meer ‘hoefde’ te liggen en aan de andere kant compleet naar de vaantjes van de bijna 450km die ik al had gelopen. Wat is lopen toch mooi mensen.
Gelukkig zijn de laatste kilometers van de Tōkaidō de mooiste als je van Tōkyō naar Kyōto loopt. Door rustige oude dorpjes, over glooiende heuvels, met lokale oudjes die hun straatje schoon vegen en je nog een gezellige ohayō gozaimasu toewensen. Dat is nog eens wat anders dan die koeienstoelen of onweersbuien die het einde der tijden aankondigen. Nee, de laatste dag daar had ik nou eens niks op aan te merken. Leuke omgeving, prima weertje en rijstbollen op voorraad. En dus sjeesde ik voor mijn gevoel richting Sanjō Ohashi – in realiteit zal het er niet zo soepel uitgezien hebben als het voelde – en stond ik na 108 uur en 39 minuten met een nieuwe FKT op m’n naam in Kyōto. 532km verder dan ik begonnen was.
De douche die volgde in het hotel was de beste die ik ook heb gehad. De koude noodles van de Lawson waren de lekkerste ooit. De KT tape was inderdaad de meest extreme ooit. En jah, nu ik 2 van de 5 routes van de Gokaidō heb gelopen zullen die andere 3 er ook wel aan moeten geloven. Gelukkig zijn die allemaal wat korter en heb ik geen haast. Als ik er zin in heb pak ik gewoon m’n spullen weer in en gaan we weer op avontuur. En heel misschien hoop ik dan wel dat er net iets minder asfalt op die andere 3 routes te vinden is……